Het ontwerp van een cross country parcours bestaat uit verschillende delen. In deze blog ga ik in op het begrijpen van verschillende vraagstukken, die een parcoursbouwer in een cross kan plaatsen.

Elk parcours moet bestaan uit een begin, een midden en een eind:
1. Begin
In het begin van de cross moeten er 3 tot 5 hindernissen staan om jou en je paard voorwaarts te laten denken. Deze hindernissen geven je de kans om in een goed ritme te komen. Hoe lager het niveau hoe meer hindernissen je nodig hebt om ritme op te bouwen.
Belangrijk is dat het geen hindernissen zijn waar veel precisie gevraagd wordt. Maar dat ruiter en paard uitnodigt worden om in een goed ritme te komen. De eerste 2 hindernissen zijn ook een check dat je paard recht springt (niet te veel rechts of links land) en na de sprong vlot door galoppeert.
2. Midden
In het middenstuk staat het moeilijkste gedeelte van het parcours. Daar staan de meeste combinatiehindernissen. Belangrijk is dat de moeilijkheidsgraad toeneemt en weer daalt (golfbeweging) naar het einde toe. Aan het eind raken de paarden (en ruiters) vermoeid. In alle klassen zou na iedere moeilijkere hindernis een makkelijkere hindernis moeten staan. Zo kan de combinatie het vertrouwen weer terugkrijgen.
Hindernissen voor het vertrouwen ('Let up' fences)
Parcoursbouwers zetten deze hindernissen op punten in het parcours waar ze er van uitgaan dat ruiter en paard weer wat vertrouwen moeten opdoen. Stel je voor dat je net een 1 of 2 moeilijkere combinaties hebt gesprongen en je merkt aan je paard dat het indruk heeft gemaakt. Dan wil je een hindernis tegenkomen om je vertrouwen op te bouwen.
Doormiddel van een ‘let up fence’ kan je je ritme en vertrouwen weer herpakken. Wanneer je als ruiter een cross loopt is het aan jou om erop te letten met wat voor een hindernis je te maken hebt.
Hindernissen voor de voorbereiding ('Set up' fences)
Wanneer je een XC parcours loopt is het ook belangrijk om te kijken welke hindernissen bedoeld zijn om je paard voor te bereiden om het te komen vraagstuk. Een ‘set up’ hindernis kan een boom zijn naar een punt. De punt is onderdeel van een combinatie. De boom is in dit scenario de hindernis waarop je de volgende lijn kan voorbereiden.
Een ander voorbeeld: stel je voor dat je naar een punt toe rijd waar het paard over de linkerkant zou kunnen uitbreken (hindernis 8). Hindernis 7 die misschien 100 meter eerder in het parcours ligt kan je gebruiken als voorbereiding voor de punt. Je weet dat je paard op de punt naar links kan uitbreken. Dus kan je ter voorbereiding hindernis 7 meer aan de rechterkant springen. Daarbij check je dat je paard niet stiekem al naar links wil uitbreken of over de schouder wegloopt. Tijdens het verkennen is het aan jou om elke hindernis slim in te zetten.
3. Eind
In het eindstuk zouden 3 of 4 eenvoudige hindernissen moeten staan om een goed eindgevoel vol vertrouwen te creëren. De parcoursbouwer zal aan het eind van de cross testen of je het tempo en de wendingen nog goed kan controleren. En of je de juiste galop kan vormgeven voor de te springen hindernis.
Deze hindernissen mogen niet onder de maat gebouwd zijn van het niveau. Op het einde van het parcours moet voorkomen worden dat je de hindernissen springt vanuit een te lange, niet verzamelde galop. In zo’n situatie volgt veelal een slechte sprong. Een wending of bocht voor de hindernis kan dit voorkomen doordat het paard hiermee weer enigszins verzameld wordt.
Meer leren over de eventingsport?
Lees één van mijn andere blogs óf meld je aan voor mijn nieuwsbrief, boordevol kennis, praktische tips en trends op het gebied van eventing.
